Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3397

Datum uitspraak2001-09-05
Datum gepubliceerd2001-09-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/035392-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE HAARLEM MEERVOUDIGE STRAFKAMER tegenspraak parketnummer: 15/035392-00 uitspraak: 5 september 2001 volgnummer: 0002 VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2001 gewezen in de zaak tegen: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] wonende te [woonplaats] thans gedetineerd in Huis van Bewaring De Compagnie en Zwaag, De Compagnie 1 te Zwaag 1. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I bij dit vonnis gevoegd en maakt daarvan deel uit. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding van verdachte geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijsbeslissing 3.1. Vrijspraak Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 is tenlastegelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. 3.2. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II (a t/m c) van dit vonnis die daarvan deel uitmaakt. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en 3 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. De strafbaarheid van de feiten bewezenverklaarde feit op: Feit 1 subsidiair: Medeplegen van voorbereiden en/of bevorderen van een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen. Feit 3: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. 5. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 6. De motivering van de sanctie Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van feiten de omstandigheden waaronder begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, Ressort Den Haag, Units Den Haag, opgemaakt door de heer P. Berloth d.d. 26 januari 2001 is gebleken. Bij de bepaling van de strafsoort en -duur neemt de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking: Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne in Nederland als diplomatieke post. Verdachte en zijn mededaders hebben zich hiertoe onder meer verdiept in de gang van zaken rond de verzending van diplomatieke post vanuit Suriname naar Nederland teneinde een hoeveelheid cocaïne ter vervoer aan te kunnen bieden als zou het gaan om diplomatiek post. Zodoende zou controle door de douane kunnen worden omzeild. Een en ander geschiedde in het kader van een criminele organisatie die uit winstbejag handelde en waarbij iedere deelnemer zijn eigen rol vervulde. Het aandeel van verdachte bestond met name uit het leggen en onderhouden van contacten met een mededader in Suriname die voor de verzending van de cocaïne kon zorg dragen. Verdachte fungeerde hierdoor als schakel tussen de persoon met de benodigde kennis op het gebied van verzenden van diplomatieke post en degene die de cocaïne zou kunnen verstrekken. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10a van de Opiumwet. 8. Beslissing De rechtbank beslist als volgt. Zij verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Zij verklaart bewezen dat de verdachte onder 1 subsidiair en 3 tenlastegelegde feitzoals vermeld in bijlage II (a t/m c) van dit vonnis heeft begaan. Zij verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven onder feit 1 subsidiair en 3 als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert hierboven in rubriek 4. vermelde strafbare feit op. Zij verklaart de verdachte hiervoor strafbaar. Zij veroordeelt de verdachte wegens feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren. Zij bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. Robert, voorzitter, mrs. Van der Pijl-van Andel en Grosheide, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Koolen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 september 2001.